Practice, practice & practice!
Je moet uren maken om de top te bereiken en de discussie rondom de 10.000-uur regel van Ericsson is veel gevoerd sinds de publicatie van deze regel. In dit onderzoek werd echter niet gekeken naar individuele verschillen en was gebaseerd op muzikanten, en niet op voetballers. Het kijken naar individuele verschillen binnen de ontwikkeling van voetballers in de top is juist van belang. In Groningen is hier uitvoerig onderzoek naar gedaan en daaruit bleek dat spelers, die uiteindelijk het profvoetbal (senioren) haalde, al op 14-jarige leeftijd een betere prestatie in dribbelen en tactisch bewustzijn lieten zien (zie Huijgen, Elferink-Gemser, Post & Visscher, 2009). Er was dus al een zichtbaar en meetbaar verschil in de puberteit; ruim voordat de 10.000 uur aan training überhaupt voldaan kon zijn. Vandaar dat de reactie op training, het type en de kwaliteit van de training beter bekeken moet worden.

De structuur van de training is medebepalend of een speler uiteindelijk in het profvoetbal terecht komt en als expert gezien kan worden. Binnen deze structuur kunnen we drie verschillende activiteiten aanduiden:

  • Practice: formele (georganiseerde) activiteit die focust op het verbeteren van performance (ook wel deliberate practice genoemd).
  • Play: zelf-gestuurde en, meestal, informele activiteit die focust op het hebben van plezier (deliberate play).
  • Competitie: een formele team activiteit met een focus op winnen.

Practice makes perfect?!
Volgens onderzoekers komen spelers die uiteindelijk profvoetballer worden al vroeg met het spelletje in aanraking (early engagement) en beginnen rond hun 5de levensjaar met de bal te spelen. In de kindertijd (6-12 jaar) trainen ze gemiddeld 185,7 uur per jaar (practice hours) en tijdens de puberteit (12-15 jaar) is dit 411,9 uur aan gestructureerde en formele training. Indien je er dus vanuit gaat dat een speler op 5-jarige leeftijd begint met voetballen, dan zou hij op 12-jarige leeftijd zo’n 1.300 uur voetbaltraining hebben gehad en daar komt tot zijn 14de nog eens 1.236 uur bovenop. Dat betekent dat hij in totaal een dikke 2.500 uur aan gestructureerde (deliberate practice) training heeft voldaan op 14-jarige leeftijd. Juist op deze leeftijd is er dus al een duidelijk zichtbaar en meetbaar verschil in voetbal prestatie tussen de spelers die uiteindelijk profvoetballer worden op senioren niveau en de jongens die het profvoetbal niet halen (zie onderzoek Huijgen et al., 2009).

Dat wil dus zeggen dat Tucker en Collins gelijk hadden door in 2012 te stellen dat een betere voetbalprestatie al zichtbaar is voordat de 10.000 uur aan training voldaan zijn. Overigens, als je alle uren aan de drie voetbalactiviteiten (practice, play & competitie) zou optellen, dan zou je uitkomen op 4.139 uur en dus niet in de buurt komen van de 10.000 uur. Bovendien heeft onderzoek bij profvoetballers in Duitsland uitgewezen dat deze spelers op jonge leeftijd veelal speelse activiteiten (deliberate play) hebben gedaan en in totaal minder dan 5.000 uur aan voetbaltraining hebben gehad, voordat ze in de 1ste Bundesliga debuteerden. Dat zijn nog meer argumenten om de 10.000 uur regel van het voetbalveld te maaien.


Bij de bovenstaande rekeningsommen is er overigens vanuit gegaan van een lineaire ontwikkeling en opeenstapeling van trainingsuren (behalve bij het Duitse onderzoek). Dit lineaire verloop is heel erg schaars in de voetbalwereld en de ontwikkeling van de prestaties van atleten verloopt voor 83,6% in een non-lineaire lijn.

‘Talentontwikkeling is dynamisch en non-lineair.’

De kwantiteit van de training is dus niet de enige key performance indicator. Trainingstijd draagt volgens onderzoekers ook maar voor 34% bij aan de uiteindelijke prestatie. Desondanks dat het aantal trainingsuren belangrijk is om een expert te worden, is het niet de enige factor. Denk bijvoorbeeld maar eens aan de invloed van de puberteit en omgevingsfactoren, zoals vrienden en school. Over het algemeen is aanvaard dat zowel aanleg (genetic nature) als de omgeving (nurture) het talent van een individu bepalen.

Maar wat is talent eigenlijk?
‘The easier or faster the learning process, the greater the natural abilities. It is these high natural abilities that some laypersons call “talent” or, more appropriately, “natural talent.” ’ (Gagné, 2002, p1).

Vrij vertaald komt dit uit op het hebben van een goed aanpassingsvermogen (of leervermogen) in combinatie met het hebben van de juiste genen. Zelfs bij deze definitie kun je vraagtekens zetten en spreekt hij zich deels tegen. Er is namelijk een verschil tussen het hebben van een gave en het hebben van talent. Althans, volgens onderstaand Differentiated Model of Giftedness and Talent (DMGT. Gagné, 2004). Hier wordt natuurlijke aanleg (nature) gezien als ingrediënt en talent als eindproduct.

‘One cannot be talented without first being gifted.’

Aanleg of gaves kunnen gezien worden als rauw materiaal en niet al deze gaves worden uiteindelijk omgezet in talent; ervan uitgaande dat talent het eindproduct is. Het potentieel van een speler kan herkend worden door zijn gaves (aanleg) en zijn leervermogen, meer dan het huidige (zichtbare) niveau. Dit betekent dat de betere spelers op jonge leeftijd, niet altijd de betere spelers zijn op senioren niveau. De persoonlijke en omgevingsfactoren spelen een hele grote rol in het maximaliseren van hun potentieel, in combinatie met de factor geluk. Het gehele proces is uiteindelijk cruciaal, deze kan je ontwikkeling namelijk stimuleren of afremmen.

Nature vs nurture: aan welke kant sta jij eigenlijk? 

Ik ben van mening dat niet nature OF nurture de grootste invloed heeft op het maximaliseren van potentie, maar dat beiden van cruciaal belang zijn. Of dit nu geldt voor het leerproces van je spelers of je eigen leerproces:

‘Gene loads the gun; environment pulls the trigger.’

Referenties
  • Côté, J., & Hay, J. (2002). Children’s involvement in sport: A developmental perspective. In J. M. Silva & D. Stevens (Eds.), Psychological foundations of sport (pp. 484–502). Boston, MA: Allyn and Bacon.
  • Ericsson, K., Krampe, R. & Tesch-Römer, C. (1993). The role of deliberate practice in the acquisition of expert performance. Psychological Review, 100, 363406.
  • Ford, P., Carling, C., Garces, M., Marques, M., Miguel, C., Farrant, A., Stenling, A., Moreno, J., Le Gall, F., Holmström, S., Salmela, J. & Williams, M. (2012). The developmental activities of elite soccer players aged under-16 years from Brazil, England, France, Ghana, Mexico, Portugal and Sweden. Journal of Sports Sciences, 30(15), 1653-1663.
  • Ford, P. & Williams, A. (2012). The developmental activities engaged in by elite youth soccer players who progressed to professional status compared to those who did not. Psychology of Sport and Exercise, 13, 349–352.
  • Gagné, F. (2002). A Differentiated Model of Giftedness and Talent (DMGT). Personal notes.
  • Gagné, F. (2004) Transforming gifts into talents: the DMGT as a developmental theory. High Ability Studies, 15(2), 119-147.
  • Gobet, F. & Campitelli, G. (2007). The role of domain-specific practice, handedness, and starting age in chess. Developmental Psychology, 43, 159–72.
  • Gulbin, J., Weissensteiner, J., Oldenziel, K. & Gagné, F. (2013). Patterns of performance development in elite athletes. European Journal of Sport Science, 13(6), 605-614.
  • Hornig M, Aust F, Güllich A. Practice and play in the development of German top-level professional football players. European Journal of Sport Science. 2016 ;16(1):96-105.
  • Huijgen, B., Elferink-Gemser, M., Post W. & Visscher, C. (2009). Soccer skill development in professionals. International Journal of Sports Medicine, 30, 585–591.
  • Tucker, R. & Collins, M. (2012a). What makes champions? A review of the relative contribution of genes and training to sporting success. British Journal of Sports Medicine, 46, 555–561.
  • Tucker, R. & Collins M. (2012b). Athletic performance and risk of injury – Can genes explain all? Dialogues in Cardiovascular Medicine, 17(1), 31-39.
  • Vaeyens R, Lenoir M, Williams A. & Philippaerts, R. (2008). Talent identification and development programmes in sport: current models and future directions. Sports Medicine, 38(9), 703–14.
  • Vaeyens, R., Güllich, A., Warr, C. & Philippaerts, R. (2009) Talent identification and promotion programmes of Olympic athletes. Journal of Sports Sciences, 27(13), 1367-1380.
  • van Rossum, J. & Gagné, F. (2005). Talent Development in sports. In: Dixon FA, Moon SM, editors. The handbook of secondary gifted education. Waco: Prufrock Press, 281-316.
  • Williams, M. & Hodges N. (2005). Practice, instruction and skill acquisition in soccer: challenging tradition. Journal of Sport Sciences, 23(6), 637-650.